GRONINGEN - De rechtbank Noord-Nederland heeft vandaag uitspraak gedaan in de procedure tussen een inwoner van de voormalige gemeente Haren en de gemeente Groningen over het te hanteren tarief voor de afvalstoffenheffing in 2021. Na de samenvoeging van gemeenten Groningen en Haren betalen inwoners van Haren vanaf 2021 niet langer afvalstoffenheffing naar een tarief op basis van gewicht, maar naar een vast tarief. De rechtbank oordeelt dat de gemeente Groningen de aanslag afvalstoffenheffing 2021 aan de inwoner van Haren mocht opleggen naar een vast tarief.


Wat is de achtergrond van de zaak?

De voormalige gemeenten Haren, Ten Boer en Groningen zijn per 1 januari 2019 samengevoegd in een nieuwe gemeente Groningen. In de voormalige gemeente Haren werd afvalstoffenheffing geheven naar een systeem van een gedeeltelijk gedifferentieerd tarief (Diftar). Dit Diftar-systeem hield in dat de hoogte van de verschuldigde afvalstoffenheffing afhankelijk was van het gewicht van het aangeboden rest- en GFT-afval. In de voormalige gemeenten Groningen en Ten Boer werd voor de afvalstoffenheffing een systeem van een vast tarief gehanteerd. De nieuwe gemeente Groningen heeft gedurende een overgangsperiode van twee jaar, in 2019 en 2020, afvalstoffenheffing geheven op dezelfde wijze als dat gebeurde in de voormalige gemeenten Groningen, Ten Boer en Haren. Voor het jaar 2021 moest de gemeente Groningen voorzien in een nieuw afvalbeleid. Vanaf 2021 is in de gehele gemeente Groningen, dus ook in de voormalige gemeente Haren, voor de afvalstoffenheffing een systeem van een vast tarief gaan gelden.

Wat wil de inwoner van Haren?|

Belanghebbende vecht in deze procedure zijn aanslag afvalstoffenheffing 2021 aan, omdat deze aanslag volgens belanghebbende ten onrechte is opgelegd naar een vast tarief. Volgens belanghebbende mocht hij erop vertrouwen dat voor de heffing van de afvalstoffen in 2021 de gemeente Groningen voor de inwoners van Haren het Diftar-systeem zou blijven hanteren. Belanghebbende wijst daarbij op een bestuursovereenkomst, die vóór de totstandkoming van de samenvoeging door de gemeenteraden van de voormalige gemeenten Groningen en Ten Boer is vastgesteld. In deze bestuursovereenkomst staat dat “de nieuwe gemeente Groningen Diftar behoudt in Haren”. Volgens belanghebbende bevat de bestuursovereenkomst daarmee een uitdrukkelijke toezegging die door de nieuwe gemeente Groningen moet worden nagekomen. Verder vindt belanghebbende dat de gemeente Groningen heeft verzuimd om voor de herindelingsdatum onderzoek te doen naar de mogelijkheden van de invoering van een Diftar-systeem in de gehele nieuwe gemeente Groningen. Belanghebbende voert ten slotte aan dat de financiële lasten van de afvalstoffenheffing voor hem exorbitant zijn toegenomen van ongeveer € 200 naar ruim € 300. Belanghebbende vindt deze stijging onevenredig, ook omdat hij als gevolg het vaste tarief geen invloed meer kan uitoefenen op de hoogte van zijn individuele afvalstoffenheffing.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat de gemeente Groningen de aanslag mocht opleggen naar een vast tarief. De rechtbank stelt bij dit oordeel voorop dat de gemeente Groningen bij het vaststellen van een belastingverordening voor de afvalstoffenheffing een grote (beleids)vrijheid heeft. Het is daarom in beginsel niet aan de rechtbank om te oordelen of de gemeente Groningen voor wat betreft de afvalstoffenheffing als maatstaf van heffing een Diftar-systeem of een systeem van een vast tarief zou moeten hanteren. De vaste heffingsmaatstaf die is opgenomen in de Verordening afvalstoffenheffing 2021 leidt volgens de rechtbank ook niet tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing.

De rechtbank oordeelt dat eiser ook geen vertrouwen kan ontlenen aan de inhoud van de bestuursovereenkomst. Volgens de rechtbank bevat de bestuursovereenkomst geen toezeggingen, maar slechts uitgangspunten voor de verdere voorbereiding van de samenvoeging. De bestuursovereenkomst had niet tot doel om de gemeenteraad van Groningen te binden wat betreft de vormgeving van gemeentelijke belastingen. Verder oordeelt de rechtbank dat de gemeente bij de voorbereiding van de vaststelling van de Verordening niet onzorgvuldig is geweest. De rechtbank wijst daarbij op verschillende onderzoeken naar het toekomstige afvalbeleid van de gemeente Groningen die de gemeente heeft uitgevoerd. De stijging van de individuele lasten van de afvalstoffenheffing van eiser in 2021 ten opzichte van 2020 is volgens de rechtbank niet zozeer gelegen in het niet-invoeren van het Diftar-systeem, maar vooral in de samenvoeging van de gemeenten. Het beroep van belanghebbende op het evenredigheidsbeginsel kan daarom niet slagen.